Gedurende de Duitse Bezetting in 1940 bracht de bezetter alle goede doelen onder één noemer. In eerste instantie geleid door een niet-politiek persoon en redelijk met rust gelaten door de bezetter.
De inkomsten van de goededoelen (Winterhulp) werd door het publiek goed ontvangen.
Later werd de leiding vervangen door Duits gezinde bewindvoerders en nam de medewerkingsbereidheid onder de bevolking af. De Duitsers hadden zich intussen bij wet gecommiteerd aan de Winterhulp uitkeringen en bij uitblijvende donaties door burgers, werd uiteindelijk in 1944 liefst 7 miljoen gulden vanuit de regering bijgedragen in het fonds, om het draaiend te houden.
Naast tegoedbonnen voor armlastigen bestond de Winterhulp uit een breed scala aan hulpactiviteiten. Zo zijn er ook rantsoenbonnen bekend voor soep en andere materiele goederen.